Winterlandschap
Groninger Museum
Het winterlandschap uit 1839 is niet erg groot (38 x 45 cm), maar roept een enorme weidsheid en melancholische stemming op. Aan de rechterkant is een rij bossen en bomen weergegeven, tot ongeveer het midden van het doek, met een zandweg ervoor. Op die weg staat een paard met wagen te wachten op een man en een andere man met hond, die hout aan het sprokkelen is, in het midden bij een kale eik op de voorgrond. Maar paard, wagen en mannen zijn onbetekende figuren, niet herkenbaar. Ze dienen slechts om de aandacht te leiden naar wat wel belangrijk is: de natuur. De man op de voorgrond valt in het niet bij de boom, die verfijnd met alle takken en takjes scherp tegen de avondlucht afsteekt. De boom met eenzame vogel erboven voert de blik vanzelf naar de hemel. Dat geldt ook voor de heuvel met burcht die de voorstelling aan de linkerzijde afsluit, met een donker silhouet tegen de goudgele lucht. De besneeuwde zandweg, vervolgens, leidt de diepte in, naar het midden van de voorstelling, waar drie kerken met torens zijn afgebeeld (en nog wat vage contouren van een stad of dorp). Net als de boom en de burcht wijzen de gotische torens naar de goudgekleurde avondlucht. De donkere voorgrond contrasteert met de bouwwerken in rossige gloed in de verte en nog sterker met de lichte hemel. Het doodse winterlandschap, met sneeuw en ijs, de bomen met dode bladeren of kale takken, de kerktorens en de reeds ondergegane zon roepen een ingetogen, universele sfeer op van weemoed, afscheid en vooral van het overweldigende sublieme, het bovennatuurlijke of goddelijke. Dit is precies het gevoel van de hoog Romantiek, bijvoorbeeld in de Duitse berglandschappen van Caspar David Friedrich, vaak met een eenzame nietige mens of, nog sterker, in avondlandschappen met gotische kerk van Karl Friedrich Schinkel (1781-1841), die vooral als architect bekend is.
De compositie geeft enorme diepte en ruimte, door de boom met man op de voorgrond, dichtbij de kijker, de figuur op de rug gezien op een ander weggetje precies onder de torens (een Friedrich motief) en de bomen met weg rechts en de burcht links, die allen leiden naar het midden, met de kerken in de verte en tenslotte de oneindige hemel. Zelfs de schaarse wolken in de lucht trekken de aandacht naar de eindeloze lichte gloed in de verte en benadrukken de uitgestrektheid. De detaillering, tenslotte, accentueert dit atmosferisch effect van ruimte: de voorgrond is scherp, maar de kerken in het midden en de wolken zijn vager en de avondgloed is helemaal zonder details; alleen kleur en licht. Belangrijk voor Koekkoek was niet alleen de sublieme natuur, maar ook het subtiele gebruik van licht. “Licht is de ziel van alles”, is één van zijn uitspraken. De bomen, burcht en mensen zijn donker in het tegenlicht, maar de weg met sneeuw en de wolkjes worden nog enigszins belicht door de avondgloed.
Het schilderij is wel realistisch geschilderd, maar geen natuurgetrouwe weergave van een bepaalde plek. Koekkoek ensceneerde zijn landschappen uit verschillende studies in de natuur en uit zijn geheugen. Hij voegde elementen samen die van zeer uiteenlopende locaties komen, om zo een maximaal effect van sfeer te krijgen.
Objectgegevens
Objectsoortschilderijen, landschappen (voorstellingen)
VervaardigerKoekkoek, Barend Cornelis
Afmetingenhoogte: 38.00 cmbreedte: 54.00 cmhoogte: 67.50 cmbreedte: 81.50 cmdikte: 9.00 cm
Datum1839
BeheerderGroninger Museum
Objectnummer1961.0388